Recht op het horen van minderjarige getuigen in zedenzaken
G.P. Hamer en J.M. van Poelgeest, Recht op het horen van minderjarige getuigen in zedenzaken?, Strafblad 2006, p. 90-101.
Inleiding
Bocos Cuesta werd verdacht van het plegen van ontucht met vier minderjarigen. Zij verklaarden, na een enkelvoudige spiegelconfrontatie bij de politie, dat Bocos Cuesta de dader was. De raadsman van Bocos Cuesta verzocht bij de Rechtbank Amsterdam en het Hof Amsterdam de minderjarige getuigen te horen, zonodig via videoapparatuur of bij de rechter-commissaris. Het verzoek werd in beide instanties afgewezen. Bij afweging van alle daarbij betrokken belangen was het hof van oordeel dat aan het belang van de vier nog zeer jeugdige kinderen om niet te worden gedwongen tot herleving van een voor hen mogelijk bijzondere traumatische ervaring, voorrang dient te worden gegeven boven het belang van de verdachte bij het horen van deze kinderen. Tegen het oordeel van het hof werd cassatie ingesteld onder meer op de grond dat het hof bij de bewezenverklaring getuigenverklaringen had gebruikt terwijl, ondanks meerdere verzoeken daartoe, de verdediging nooit in staat was gesteld de kinderen te horen. Zulks in strijd met artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat artikel 6 EVRM niet geschonden was. De afwijzing door het hof het verzoek de getuigen te horen was volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk omdat in het oordeel van het hof besloten zou liggen dat er voldoende steunbewijs was. Hierop werd een procedure gestart bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarbij de kern van de klacht was dat de verdachte telkens voor vier feiten veroordeeld was terwijl de verdediging niet in de gelegenheid was gesteld de enige vier getuigen die uit eigen wetenschap verklaarden over wat er was gebeurd te (doen) ondervragen.
In het hierna volgende zal aan de hand van het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof worden weergegeven in welke gevallen minderjarige getuigen door de verdediging op de zitting moeten worden gehoord en wanneer hierop uitzonderingen mogelijk zijn. In dit kader zal de bovenvermelde uitspraak van het EHRM worden besproken. Vervolgens wordt nagegaan wat de consequenties zijn van dit arrest. In verband hiermee worden de sinds 1 januari 2005 gewijzigde regels omtrent het horen van getuigen in het Nederlandse strafrecht besproken, nu het eenvoudiger is geworden het horen van getuigen op de zitting achterwege te laten. Voor zover relevant voor het horen van minderjarige getuigen in zedenzaken zal kort op deze wijzigingen worden ingegaan. Tot slot zal er een conclusie volgen.
Bocos Cuesta werd verdacht van het plegen van ontucht met vier minderjarigen. Zij verklaarden, na een enkelvoudige spiegelconfrontatie bij de politie, dat Bocos Cuesta de dader was. De raadsman van Bocos Cuesta verzocht bij de Rechtbank Amsterdam en het Hof Amsterdam de minderjarige getuigen te horen, zonodig via videoapparatuur of bij de rechter-commissaris. Het verzoek werd in beide instanties afgewezen. Bij afweging van alle daarbij betrokken belangen was het hof van oordeel dat aan het belang van de vier nog zeer jeugdige kinderen om niet te worden gedwongen tot herleving van een voor hen mogelijk bijzondere traumatische ervaring, voorrang dient te worden gegeven boven het belang van de verdachte bij het horen van deze kinderen. Tegen het oordeel van het hof werd cassatie ingesteld onder meer op de grond dat het hof bij de bewezenverklaring getuigenverklaringen had gebruikt terwijl, ondanks meerdere verzoeken daartoe, de verdediging nooit in staat was gesteld de kinderen te horen. Zulks in strijd met artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat artikel 6 EVRM niet geschonden was. De afwijzing door het hof het verzoek de getuigen te horen was volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk omdat in het oordeel van het hof besloten zou liggen dat er voldoende steunbewijs was. Hierop werd een procedure gestart bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarbij de kern van de klacht was dat de verdachte telkens voor vier feiten veroordeeld was terwijl de verdediging niet in de gelegenheid was gesteld de enige vier getuigen die uit eigen wetenschap verklaarden over wat er was gebeurd te (doen) ondervragen.
In het hierna volgende zal aan de hand van het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof worden weergegeven in welke gevallen minderjarige getuigen door de verdediging op de zitting moeten worden gehoord en wanneer hierop uitzonderingen mogelijk zijn. In dit kader zal de bovenvermelde uitspraak van het EHRM worden besproken. Vervolgens wordt nagegaan wat de consequenties zijn van dit arrest. In verband hiermee worden de sinds 1 januari 2005 gewijzigde regels omtrent het horen van getuigen in het Nederlandse strafrecht besproken, nu het eenvoudiger is geworden het horen van getuigen op de zitting achterwege te laten. Voor zover relevant voor het horen van minderjarige getuigen in zedenzaken zal kort op deze wijzigingen worden ingegaan. Tot slot zal er een conclusie volgen.
recht_op_het_horen_van_minderjarige_getuigen_in_zedenzaken.pdf |