Noot bij uitspraak inzake de zorgplicht van een bank bij het verstrekken van krediet.
J.M. van Poelgeest, noot bij Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, 15 januari 2013, JOR 2013/104.
- In deze zaak gaat het om de omvang van de zorgplicht van een kredietgever in het geval een consument geld leent om vervolgens met het geleende geld te gaan beleggen, zonder dat de kredietgever rechtstreeks betrokken is bij de belegging.
- Scheepers c.s. hebben advies gekregen van Wagner & Partners, op basis waarvan een hypothecaire geldlening bij SNS is afgesloten. Het grootste deel van deze lening is aangewend ter investering in beleggingsfondsen. De beleggingen zijn voor het grootste deel verdampt. Scheepers c.s. achten SNS aansprakelijk voor de geleden schade. De belangrijkste vraag die aan de orde komt, is of SNS haar zorgplicht heeft geschonden door (i) niet te waarschuwen voor de aan de financieringsconstructie verbonden risico’s en (ii) een niet verantwoorde lening te verstrekken.
- Het hof stelt voorop dat op banken een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de reikwijdte afhangt van de omstandigheden van het geval. Indien er een lening wordt verstrekt, betekent dit dat SNS gehouden is voldoende informatie te geven over de lening en een zorgvuldig onderzoek moet doen naar de kredietwaardigheid. In dit geval is niet gesteld dat er onvoldoende informatie is verstrekt en niet betwist is dat het maandelijks inkomen van Scheepers c.s. toereikend was om de rentelasten te voldoen.
- Het hof oordeelt dat op SNS niet de plicht rustte om Scheepers c.s. te waarschuwen voor de wijze waarop zij de geleende gelden zouden besteden/beleggen. SNS had geen bemoeienis met het aan de geldlening ten grondslag liggende plan en ook niet met de belegging. Een zorgplicht voortvloeiend uit het verstrekken van een geldlening gaat niet zover dat SNS zich rekenschap diende te geven van, en zo nodig te waarschuwen voor, de wijze waarop Scheepers c.s. de geleende gelden zou besteden en (bij andere instellingen) zou beleggen of dat SNS de door Wagner & Partners geadviseerde constructie had moeten ontraden. Dat SNS bij de offerte van de lening melding had gemaakt van het plan en dat twee beleggingsdepots ten behoeve van SNS zijn verpand, maakt dat niet anders.
- Kortom, uit deze uitspraak volgt dat zolang een bank slechts optreedt als verstrekker van gelden en zich niet bemoeit met het bestedingsdoel, de zorgplicht van een bank beperkt is tot het verstrekken van voldoende informatie en het beoordelen van de kredietwaardigheid (voorkomen overkreditering). Het enkele feit dat beleggingen aan de bank worden verpand, maakt dit niet anders. De zorgplicht gaat dan niet zover dat er een waarschuwingsplicht bestaat voor de bank met betrekking tot het bestedingsdoel.
- Deze uitspraak past goed in de lijn van eerdere uitspraken (zie bijvoorbeeld Rb. Utrecht 11 april 2012, «JOR» 2012/189, m.nt. Lieverse, Rb. Utrecht 9 september 2009, LJN BJ7292, Rb. Amsterdam 13 augustus 2008, LJN BF3772, Rb. Amsterdam 13 augustus 2008, «JOR» 2008/277, m.nt. ’t Hart en Rb. Rotterdam 15 november 2005, «JOR» 2007/46).
- Uit de rechtspraak lijkt te volgen dat als de consument het geleende geld gebruikt om tebeleggen, terwijl de kredietgever het beleggingsproduct niet zelf aanbiedt of daar op andere wijze bij betrokken is, de kredietgever in beginsel geen onderzoek hoeft te doen naar de aanwending van de gelden en zich geen oordeel hoeft te vormen over de beleggingsbeslissing. Dit kan anders zijn in het geval dat de mogelijkheid tot terugbetaling van het krediet of de rente (al dan niet deels) afhankelijk is van de betreffende belegging. In dat geval kan het bestedingsdoel immers samenvallen met de vraag of er sprake is van verantwoorde kredietverstrekking. Ook gaat de zorgplicht niet zover dat er een waarschuwingsplicht bestaat met betrekking tot het bestedingsdoel. Voor kredietgevers bestaat in het algemeen geen plicht om te onderzoeken of kredietnemers goed worden geadviseerd door hun adviseur en of zij hun gelden beter op andere wijze kunnen investeren of gebruiken.
- De invulling van de zorgplicht wordt uiteraard anders als er wel betrokkenheid is van de kredietgever. De grens van “betrokkenheid” is niet altijd even helder. Zo oordeelde het Hof Amsterdam (18 december 2012, LJN BZ20708): “HBU wist en stelde ook als doel dat de door haar verstrekte kredieten door de kredietnemers, waaronder [Appellant], uitsluitend werden aangewend voor het doen van beleggingen in de termijnhandel van tulpenbollen. Met het oog op deze wetenschap en gegeven de actieve rol die HBU in de financiering van de participanten speelde, is het hof van oordeel dat de contractuele verhouding tussen HBU enerzijds en [Appellant] anderzijds meer om het lijf had dan het enkel verstrekken van krediet.” In dit geval oordeelde het Hof Amsterdam dan ook dat de zorgplicht ook een onderzoek naar het fonds en de omvang van de risico’s van de voorgenomen beleggingen omvatte. Om onderzoek naar de belegging en aansprakelijkheid te voorkomen, kan een kredietgever die uitsluitend krediet wil verstrekken, zich dan ook beter op geen enkele wijze bemoeien met de belegging.
|